De herinneringen aan zijn schooltijd heeft Kees zo ver mogelijk verdrongen. “Ik ben altijd gepest, al vanaf de lagere school. Ik was verlegen en kon moeilijk leren. Mijn fout was: ik durfde nooit wat terug te doen. Dus de haat in mij werd groter en groter.”
Het pesten gaat door, ook op de bouwplaats, waar Kees als jonge timmerman gaat werken. “Op een gegeven moment dacht ik: als ik een nu een wapen heb, schiet ik de eerste de beste die mij nu nog pest overhoop”.
Toch is er één collega die zijn vriendschap aanbiedt en Kees helpt om uit zijn schuld te kruipen. “Hij was mijn tegenpool, een echte rouwdouwer. In drie maanden heeft hij mij zo veranderd, dat mijn eigen moeder mij niet meer herkende.”
Een nieuwe tijd breekt aan voor Kees. Naast nieuwe vrienden, maakt hij ook kennis met christenen die hem vertellen over een liefdevolle, genadige God. De nare herinneringen maken plaats voor nieuw geluk.